Melenhorst: stamboom, havezate en erve



De Havezaten in Salland en hun bewoners
MELENHORST
De havezate Melenhorst stond aanvankelijk alleen bekend als het goed te Lenthe in het kerspel Dalfsen. Later zou dit gedeelte van de buurschap Lenthe het dorp Hoonhorst gaan vormen. De Melenhorst wordt in 1560 voor het eerst genoemd als bezitting van Jochem de Baecke, die hiervan in 1560 ten landdage werd verschreven.1 Hij was een zoon van Frederik de Baecke en Aleid ten Oosterhave.2 Deze Frederik de Baecke, die woonde bij de kerk te Dalfsen, werd door Ridderschap en Steden in 1530 voor riddermatig gehouden en hen werd toegestaan als zodanig vrijdom van de schatting te genieten.3 De Baecke maakte aanspraak op de status van riddermatige omdat zijn vader Jacob de Baecke in 1484 was opgeroepen als riddermatige ter landsklaring van de toenmalige landsheer, David van Bourgondië, bisschop van Utrecht.4 Waarschijnlijk was Jacob de Baecke ook dezelfde van die naam, die in 1487 voorkwam als richter van Delden5 en die in 1493 werd genoemd als executeur-testamentair van Hendrik van Hulscher, pastoor te Almelo.6

Kaart van de Melenborst te Hoonhorst, gelegen tussen de 'Roomscbe Kerk' en de Marswetering, door M.A. Snoeck, ca. 1783. Tevens zijn weergegeven de buitenplaatsen of spijkers de Aalsborst, Slennebroek en Hoonhorst, waaraan bet tegenwoordige dorp zijn naam ontleent.

Jacob de Baecke werd in 1462 na de dood van zijn vader beleend met het erve Vrylink te Ankum, een leengoed afkomstig van de familie Van den Rutenberg.7 De Baecke was gehuwd met Maria van Keppel, die het erve en goed de Velner in de buurschap Tijenraan onder Raalte ten huwelijk meebracht,8 de latere havezate van die naam. Jacob de Baecke werd door zijn zoon Frederik in zijn leengoederen opgevolgd. Deze kocht rond 1530 het goed te Lenthe. In 1520 hoorde dit nog toe aan Johan Barterink en aan de erfgenamen Koetgens uit Hasselt, terwijl het werd gepacht door een Johan Willems. Frederik de Baecke maakte in 1550 zijn testament. Zijn weduwe vestigde in 1553 nog een rente op Vrylink, met welk goed hun zoon Jochem in 1555 werd beleend. In de vergaderin­gen van de Ridderschap compareerde hij sedert 1560 en hij werd pas in 1566 uitdrukkelijk van­wege de Velner verschreven. Uit zijn huwelijk met Aleid van Almelo had hij een zoon Goert, die na zijn dood in 1583 met Vrylink werd beleend.

Goert de Baecke trouwde in 1594 met Johanna van Uterwyck, weduwe van Hendrik van Corles. Dit echtpaar bewoonde de Melenhorst te Lenthe in 1622, toen hun zoon Jochem te Zwolle huwde met Hermelina van Broeckhuysen. Deze Jochem, die ook wel 'toe Genne' werd genoemd, was reeds in 1653 overleden, toen zijn weduwe onder momberschap van hun zoon Willem de Baecke en schoonzoon Everwijn van der Merwede, 'comparerende voor absente dochteren endc susteren', een stuk land verkocht onder Haarst.9 De Melenhorst was in 1650 vererfd op Jochems broer Johan de Baecke, die in 1680 'swaek van lighaem' zijn testament maakte en zich daarin 'tot den Melenhorst' noemde, In deze uiterste wilsbeschikking stelde hij tot universeel erfgenaam Everwijn van der Merwede, de enige zoon van zijn nicht Judith de Baecke.10 Naast vele andere legaten schonk hij 600 gulden aan de kinderen van Jochem Cornelis. Ook deze noemde zich 'de Baecke' en hij was een zoon van Johans zuster Geertruid en van Cornelis Roelofs.

Judith de Baecke Jochemsdochter overleed in 1705 te Zwolle in de Kamperstraat en werd begraven in de Grote Kerk te Zwolle. Zij was gehuwd geweest met Everwijn van der Merwede. Deze was een zoon van Adriaan van der Merwede, kastelein van Heusden, en Elisabeth Doys. Als militair vestigde hij zich te Zwolle, waar hij lidmaat werd van de hervormde gemeente. Volgens de verhalen stierf hij in een duel bij de Bergschans, ten westen van Zwolle, nabij de IJssel, in 1660.

Hun enige zoon, eveneens Everwijn geheten, werd in 1693 kapitein, in welk jaar hij in het huwelijk trad met Anna Elisabeth van Broeck­huysen, dochter van Willem van Broeckhuysen tot den Doorn en Anna Lucretia Schaep. Van hun vier kinderen werd alleen het jongste, in 1702, op de Melenhorst geboren.11 Een erg groot huis zal de Melenhorst niet zijn geweest. In 1675 werd het slechts voor twee vuursteden belast en het werd toen genaamd het 'jonker Baeckenhuis'.12 In 1682 verklaarde de meier dat 'de landvrouwen kaemer was gesloiten' en dat 'de schoorsteen afgebroocken was'.13 Men mag hieruit wellicht concluderen, dat de Melenhorst nooit meer was dan een boerenerf met een heerschapskamer, zoals er zovele, vooral in de buurschap Lenthe en rond Zwolle, gevonden werden.

Anna van Broeckhuysen overleefde haar man en kinderen. Uit zijn boedel had zij, toen hij als commandeur van Coevorden in Drente in 1724 was overleden, de erven de Melenhorst te Lenthe en de Wittenbrug in de buurschap Emmen aange­kocht.14 Bij testament beschikte zij over haar nalatenschap, die voor de ene helft toeviel aan haar neef Willem van Broeckhuysen tot den Doorn, voor de andere helft aan de kinderen van haar half­zuster Euphemia van Broeckhuysen. Het vruchtgebruik van de Melenhorst werd gelegateerd aan haar zuster Elisabeth Maria van Broeckhuysen.15 Euphemia Allegonda van Broeckhuysen was in 1677 gehuwd met Peter van Voorst tot de Grim­berg. Van hun zeven kinderen werd Willem Reinier van Voorst wegens de Grimberg in 1711 ten landdage verschreven. Ook diens zoon Peter Willem van Voorst compareerde vanwege die havezate onder Rijssen.

Peter Willem van Voorst overleed kinderloos in 1765, waarna zijn weduwe Isabella Johanna Bentinck van Beverfeurde het jaar daarop hertrouwde met Frederik Benjamin van der Capellen tot Rysselt. Als erfgenaam van haar man had zij onder meer diens aanspraken op de Melenhorst verworven. Frederik van der Capellen en Isabella Bentinck verkochten in 1769 het 5/6 gedeelte van de Melenhorst aan Elisabeth Mechteld van Voorst, een zuster van Willem Reinier.16 Op 93-jarige leeftijd overleed zij op het huis Rosendal onder Heino in 1778.

Dit laatstgenoemde huis en de Melenhorst vererfden volgens testamentaire bepalingen op haar nicht Adriana Schaep.17 Adriana Wilhelmina Elisabeth Schaep was een dochter van Helmich Maximiliaan Schaep tot Windesheim en Anna Geertruid van Heeckeren. Deze stiftsjuffer van Zwartewater richtte in 1781 een verzoek aan de Staten van Overijssel om vermindering van de belasting op de vuurstede, voorzover het betrof de Melenhorst. Zij stelde toen dat het 'spijkertjen' voor vele jaren was afgebroken en dat zij derhalve voor die ene vuurstede, waarvoor het sinds 1740 te boek stond, niet meer wilde betalen. Dit werd goedgekeurd. Wel moest zij het vuurstedengeld van het bouwmanshuis blijven betalen.18

Het testament van Adriana Schaep werd bij haar overlijden in 1785 geopend, waarna A.N. Fabius, als executeur-testamentair, het erve de Melenhorst in het openbaar liet verkopen.19 Het werd toen aangekocht, deels door Jan Willem Nijboer en zijn vrouw, deels door Albert Jan Willem Nijboer. Deze laatste verkocht in 1792 zijn gedeelte weer aan zijn vader, waarbij zij zich toen Melenhorst noemden, in plaats van Nijboer.

Het goed te Lenthe bleef in de familie Melenhorst totdat in 1842 her erve bij openbare veiling versplinterd raakte.20 Een groot gedeelte werd aangekocht door Jannes Bosch, een ander gedeelte door Jan Melenhorst.

Het gedeelte dat Bosch had aangekocht, vererfde op diens zoon Antonie, die het boerenerve, toen geheten het Baken, openbaar lier verkopen in 1889.21 Het werd aangekocht door Albert Fakkert, bakker en winkelier te Hoonhorst, ten behoeve van zijn zoon Hendrikus. Deze huwde met Tonia Melenhorst, die hem o.a. een dochter schonk, Maria Wilhelmina Fakkert, later de vrouw van Gerrit Jan Diepman. Aan zijn schoonzoon deed Fakkert in 1924 het erf het Baken over.22 Deze voerde van 1962 tot 1970 met zijn zoon Gerardus op het erf gezamenlijk een landbouwbedrijf. Na de ontbinding der vennootschap kwam het aan Gerardus alleen, die thans nog te Hoonhorst aan de Tibbensteeg het erf bezit. Het gedeelte dat Jan Melenhorst in 1842 kocht, bleef in diens familie. Thans behoort het aan Gerardus Johannes Melenhorst, die er het boerenbedrijf uitoefent.

Kaart van de havezate Melenborst, later geheten het Baken of Bakenboer, in de buurschap Hoonhorst, naar de kadastrale minuutplan door S. van Lith, 1820. Gemeente Dalfsen,
sectie H (3e blad), nrs. 563—567.

De status van de Melenhorst als havezate was vooral in de 17e en 18e eeuw dubieus. Nadat Jochem de  Baecke in 1560 vanwege het goed verschreven was, compareerde niemand meer van dit goed ten landdage. Het erf zelf voldeed aan alle kwalificaties, alleen de bezitter niet. Zo mankeerde het de diverse bezitters aan de waarde van 25.000 gulden die het goed moest hebben volgens het reglement op de admissie. En later werden de bezitters vanwege een ander verschreven, of was het in bezit van niet-riddermatigen, zoals de Van Merwedes. Aan het eind van de 18e eeuw beschouwde men het goed slechts als een spijker, een verblijf waar het goed rusten was van de jacht of waar het uitstekend toeven was in de zomer.

  1. Nagge, Historie, II, 269.
  2. RAO. Huisarchief Vilsteren (ongeordend), leenkamer.
  3. Van Doorninck, Overijssel onder Karel V, 98.
  4. Van Doorninck, Register, D 395.
  5. RAO. Ten Cate, Archief Albergen, reg. 538.
  6. Idem, reg. 597.
  7. RAO. Huisarchief Vilsteren (ongeordend), leenkamer.
  8. RAG. Collectie van Rhemen, hs. 68, p. 7.
  9. GAZ. RA001-00607 (19.3.1653).
  10. RAO. Recht. arch. Dalfsen, inv. nr. 4 (9.11.1680).
  11. Nederlandsche Leeuw, 59 (1941), kol. 141.
  12. RAO. Statenarchief (Inv. Ter Kuile), inv. nr. 2568. 13.
  13. Idem, inv. nr. 257 5.
  14. RAO. Recht. arch. Dalfsen, inv. nr. 7 (16.1.1725).
  15. GAZ. RA001-00136, p. 278.
  16. RAO. Recht. arch. Dalfsen, inv. nr. 11 (11.1.1769).
  17. Van Doorninck, Geslacbtkundige aanteekeningen, 260.
  18. RAO. Statenarchief (Inv. Ter Kuile), inv. nr. 5385.
  19. RAO. Recht. arch. Dalfsen, inv. nr. 12 (27.12.1785).
  20. I.A. van Royen, nots. te Zwolle,  13.8.1842 (Hyp. kant. Zwolle, dl. 37/23).
  21. W. Niehoer, nots. te Dalfsen, 6.6.1890 (Hyp. kant. Zwolle, dl. 587/41).
  22. J.W.J. Schreuder, nots. te Dalfsen, 5.5.1924 (Hyp. kant. Zwolle, dl. 1016/64).

Van de voetnoten 10, 12, 13, 16, 18 en 19 is een kopie van het materiaal aanwezig. Door op de voetnoot (link) te klikken, verschijnt dit in een apart venster.


Bron: De Havezaten in Salland en hun bewoners; Jhr. A.J. Gevers en A.J. Mensema.
ISBN 9064696136, uitgeverij Canaletto/Repro-Holland, Alphen aan den Rijn.

Uitgegeven ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis 1858-1983.

Publicatie met toestemming van de uitgever.